Hadjargebergte

Hadjargebergte
Hoogste punt Djabal Sjams (±3000 m)
Lengte 450 km
Locatie Oman
Coördinaten 23° 13′ NB, 57° 17′ OL
Hadjargebergte (Oman)
Hadjargebergte
Foto's
Het Fort van Nachal met de bergen van de Hadjar erachter
Het Fort van Nachal met de bergen van de Hadjar erachter
Portaal  Portaalicoon   Aardwetenschappen
Voor het gebergte op het Jemenitische eiland Socotra, zie Hajhirgebergte

Het Hadjargebergte (Arabisch: جبال الحجر; Djabal al-Hadjar; "stenen bergen") of Omangebergte is een bergketen in het noordoosten van Oman, op ongeveer 50 tot 100 kilometer van de Golf van Oman. De bergketen strekt zich uit over een lengte van ongeveer 450 kilometer van de grens tussen Oman en de Verenigde Arabische Emiraten naar de oostelijkste landtong van Oman bij de Indische Oceaan. Het scheidt de lage kustvlakte van Oman van de hoge woestijnvlakte.

Het gebergte start bij het noordelijke schiereiland Musandam en loopt van hieruit als de Noordelijke Hadjar naar het zuidoosten en beweegt zich daarbij geleidelijk aan steeds verder van de kust. Het centrale deel wordt gevormd door het massief Djabal Achdar, dat het hoogste en meest woeste deel van het land vormt. Hier bevindt zich de Djabal Sjams ("berg van de zon"), die met ongeveer 3000 meter de hoogste berg van de bergketen, alsook van heel Oman vormt.

De Djabal Achdar en de lagere bergketen Djabal Nachl worden in het zuiden begrensd door de laaggelegen wadi Samail, die in noordoostelijke richting naar Masqat leidt. Ten oosten van Samail bevindt zich de Oostelijke Hadjar (Hadjar asj-Sharqi), die lager is (500 tot 1500 meter) en naar het oosten loopt en daarbij dichter naar de kust leidt, in de richting van de vissersplaats Sur. De vallei vormt tevens de belangrijkste verbinding (weg, stroom- en telefoonkabels en pijpleidingen) tussen de kust en het binnenland, daar het grillige Hadjargebergte slechts op een paar plekken kan worden gepasseerd. De lage kustvlakte ten noorden en oosten van de Djabal Hadjar wordt Al Batinah ("de buik") genoemd en het binnenland Az Zahirah ("de rug").

De uitlopers van de bergketen zijn veelal steil en woest, aangezien een voorgebergte slechts op een paar plekken voorkomt. Op enkele plaatsen snijden rotsvalleien en kloven diep in het Hadjargebergte, zoals bijvoorbeeld de wadi's Tiwi en Sjaab vanuit de noordoostelijke kust en de wadi Bani Chalid vanuit het zuiden. In deze wadi's bevinden zich rivieren die in ieder geval in de winter gedeeltelijk met water gevuld zijn. In de wadi's Sjaab en Bani Chalid vormen deze bergbeken kleine meertjes. Andere wadi's -met name in het binnenland- vervoeren alleen water wanneer er regen valt en vormen daarmee seizoensgebonden rivieren.

In het Hadjargebergte groeit weinig vegetatie en de rotsformaties zijn mede daardoor goed zichtbaar. Op plekken kunnen de verschillende lagen goed worden teruggezien en bevinden zich soms markante rotsvormen. Het gebied wordt dan ook niet voor niets een 'paradijs voor geologen' genoemd. De oevers van de wadi's zijn deels begroeid met palmen, struiken en cypergras, maar over de lange afstanden domineren rotsen, stenen, puin en stof waartussen zich slechts her en der een verdroogde bundel gras of een acacia bevindt, die de grond weet vast te houden. De hogere delen van het Hadjargebergte kennen een bergklimaat en de winters zijn hier een stuk frisser dan in andere delen van Oman. Ook valt er meer neerslag. Het Hadjargebergte is grotendeels onbewoond, maar aan de uitlopers wonen wel veel mensen. Het vormt een van de laatste gebieden waar de Arabische thargeit en de Arabische luipaard voorkomen.